Mensen met klachten die op een TIA duiden, wachten te lang met het zoeken van medische hulp. Dit zegt huisarts-onderzoeker Faas Dolmans na promotieonderzoek bij het UMC Utrecht. Een TIA kan de voorbode zijn van een herseninfarct en moet gezien worden als medisch spoedgeval.
In Nederland krijgen jaarlijks zo’n 50.000 mensen een TIA. Een TIA (Transient Ischemic Attack) is een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen. De afsluiting wordt veroorzaakt door een vernauwing of een bloedprop en geeft klachten als een scheve mond, verwarde spraakproblemen en verlies aan spierkracht aan één lichaamszijde. Ook gevoelsverlies, gedeeltelijke blindheid, draaiduizeligheid en evenwichtsverlies komen voor. Hoewel de klachten erg kunnen verschillen, is kenmerkend voor een TIA dat deze plots én gelijktijdig optreden. Anders dan bij een herseninfarct duren de klachten bij een TIA kort, vaak maar een paar minuten. “Als mensen deze symptomen hebben, moeten ze zo snel mogelijk naar contact opnemen met een arts, ook al zijn de klachten mild en na een paar minuten weer verdwenen”, zegt Faas Dolmans.
Medisch spoedgeval
Een TIA moet volgens hem gezien worden als een medisch spoedgeval. Na een TIA lopen mensen risico op het krijgen van een herseninfarct en dit risico is het grootst in de eerste dagen na de TIA. Eerder onderzoek wees uit dat een op de tien TIA-patiënten binnen 3 maanden een herseninfarct krijgt. Faas: “Dat besef is er bij veel mensen onvoldoende. Ze moeten echt zo snel mogelijk contact opnemen met een arts om medicijnen te krijgen die een herseninfarct kunnen voorkomen.” Het gaat dan vooral om bloedplaatjesremmers (bloedverdunners).
Zijn promotieonderzoek laat zien dat mensen lang wachten met hun klachten. Meer dan een derde van de TIA-patiënten wacht langer dan 24 uur met het zoeken van medische hulp. Zelfs de herkenning van de klachten als een TIA leidt niet tot sneller artsenbezoek. Ook blijken mensen langer te wachten als hun klachten buiten kantoortijden plaatsvinden, ondanks de huidige 24-uurs zorg via huisartsenposten. Faas: “De ernst wordt zó onderschat, dat het tijd wordt voor een aparte bewustwordingscampagne, naast de herseninfarctcampagnes.”
NHG-richtlijn TIA
Ook huisartsen zijn zich nog onvoldoende bewust van het belang om snel met medicatie te starten als zij vermoeden dat er sprake is van een TIA. Faas: “Een TIA werd lang gezien als een goedaardige aandoening. In 2013 heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap in de richtlijn ‘Beroerte’ de aanbeveling opgenomen om bij verdenking van een TIA direct bloedplaatjesremmers voor te schrijven en de patiënt met spoed door te verwijzen naar een neuroloog op een gespecialiseerde TIA-poli. Onze studie van 2013 tot en met 2016 laat zien dat het bewustzijn onder huisartsen wel is toegenomen, maar dat ongeveer de helft zich niet aan deze richtlijn houdt.”
Faas geeft twee aanbevelingen om hierin verbetering te brengen. Neurologen zouden de directe start van een plaatjesremmer expliciet moeten adviseren als zij door een huisarts geconsulteerd worden. Daarnaast zou een update van de Nederlandse huisartsrichtlijn een glasheldere aanbeveling moeten bevatten om altijd direct plaatjesremming te starten bij verdenking van een TIA in plaats van de huidige gematigde aanbeveling om te starten.
Lastige diagnose
Het vaststellen van een TIA kan lastig zijn, zowel voor huisartsen als neurologen. Symptomen kunnen mild of vaag zijn en diverse aandoeningen kunnen dezelfde soort verschijnselen oproepen, zoals migraine en epilepsie. Artsen kunnen vaak alleen maar op het verhaal van de patiënt afgaan, omdat de klachten al voorbij zijn. Bovendien is een TIA in de overgrote meerderheid van de gevallen niet aan te tonen met beeldvorming.
Daarom heeft Faas voor zijn promotie eveneens onderzoek gedaan naar biomarkers in bloed, die huisartsen zouden kunnen helpen bij de diagnose. Helaas hebben de huidige beschikbare biomarkers in de praktijk geen toegevoegde waarde. Wel zijn er nu medische gegevens beschikbaar van eerstelijns patiënten, die door hun huisarts verdacht werden van een TIA. Hier zitten ook mensen tussen die achteraf een andere diagnose kregen dan een TIA. Faas: “Ons MIND-TIA-cohort is daarom een goede weerspiegeling van de werkelijkheid. We hebben direct na de verdenking bloed bij hen afgenomen en dit opgeslagen. Als er nieuwe potentiële biomarkers beschikbaar komen, kunnen we die gelijk testen op bruikbaarheid, zonder patiënten opnieuw lastig te hoeven vallen.”
Diagnose-tool EDCT
Huisartsen zouden wel iets kunnen hebben aan een diagnostisch model, de zogeheten Explicit Diagnostic Criteria for TIA (EDCT). Faas: “Dit is een set klinische criteria, opgesteld door twee Deense neurologen, die we enigszins aangepast hebben. De EDCT bleek in ons cohort vooral erg goed in het uitsluiten van een TIA: in 97 procent van de gevallen was een negatieve uitslag terecht. Het lijkt een geschikt model om op termijn in de huisartsrichtlijn op te nemen, maar hiervoor moet het nog wel eerst in de dagelijkse praktijk getest worden. Dit willen we in een vervolgstap gaan doen.”
Het promotieonderzoek ‘Optimizing diagnosis of Transient Ischemic Attack’ is financieel mogelijk gemaakt door SBOH (Stichting Beroepsopleiding Huisartsen).