Operatie voor het sluiten van het gehemelte
De sluiting van het zachte gehemelte is vooral belangrijk voor de spraakontwikkeling. Kinderen beginnen normaal te brabbelen tussen de zes en twaalf maanden. Daarom wordt ernaar gestreefd om het zachte gehemelte in ieder geval te sluiten voor de leeftijd van twaalf maanden. Het belang van het zachte gehemelte voor de spraakontwikkeling ligt in de klepfunctie van dit gedeelte van het gehemelte. Tijdens de spraak kan het zachte gehemelte de neusholte afsluiten van de mondholte.
Daardoor kan er geen lucht door de neus ontsnappen tijdens de spraak. Dit afsluiten gebeurt door het aanspannen van een spiertje (levatorspier of hefspier), die het zachte gehemelte omhoog tilt. Normaal loopt dit spiertje als een lus van de ene naar de andere kant van het zachte gehemelte, maar bij een gehemeltespleet is de spier onderbroken. Tijdens het sluiten van het zachte gehemelte worden beide uiteinden van deze spier onder een bril met een vergroting (loepbril) of onder een microscoop aan elkaar gehecht.
Het hechten van het zachte gehemelte gebeurt in drie lagen:
- Het slijmvlies aan de kant van de neus.
- De levatorspier (hefspier).
- Het slijmvlies aan de kant van de mond.
Over het algemeen geldt dat bij smalle spleten (smaller dan 10 mm) de weefsels makkelijker naar elkaar toe te brengen zijn. De spier kan dan beter gehecht worden en er staat minder spanning op het litteken. De kans op een goed functionerend resultaat (goede afsluiting tijdens spraak) is bij smalle spleten gemiddeld groter dan bij heel brede spleten. De operatie wordt gedaan door de plastisch chirurg.
Onderaanzicht na operatie zachte gehemelte (links enkelzijdig, rechts dubbelzijdig)
Onderaanzicht na operatie harde gehemelte
Duur van de opname uitklapper, klik om te openen
Uw kind wordt op de dag van de operatie opgenomen. Na de operatie blijft het nog ongeveer één tot twee dagen in het ziekenhuis.
Mogelijke complicaties uitklapper, klik om te openen
Er bestaat altijd de kans op een infectie. Hierdoor kan het litteken (deels) loslaten, met als gevolg een zogenaamde fistel (gaatje). Gelukkig komt dit zelden voor. De kans op loslaten neemt (behalve bij infectie) ook toe bij zeer brede spleten. In die gevallen is het door gebrek aan weefsel soms nodig de beschikbare weefsel onder (enige) spanning te hechten. Dit kan een negatieve invloed hebben op de wondgenezing. Soms is het sluiten onder spanning echter onvermijdelijk en niet altijd van tevoren met zekerheid in te schatten.