Prachtvak: 5 trotse verpleegkundigen vertellen
Prachtvak: 5 trotse verpleegkundigen vertellen
De een zou graag zien dat het applaus na de coronacrisis wordt omgezet in tastbare waardering. Een ander gunt iedere verpleegkundige ‘rebels leiderschap’ en een derde vindt dat het vak wel wat meer ‘positieve gezondheid’ kan gebruiken. Vijf trotse verpleegkundigen vertellen hoe zij hun werk beleven en wat zij belangrijk vinden.
Linda de Roos (48), IC-verpleegkundige en schrijfster
“Als een corona-patiënt wekenlang doodziek op de IC ligt en dan begint op te knappen, is dat écht iets om trots op te zijn”
“Toen ik als 20-jarige stage liep in het ziekenhuis, wist ik meteen: hier hoor ik. Ik ben begonnen als algemeen verpleegkundige en heb later de specialismen hartbewaking en IC gedaan. Daarna heb ik voornamelijk op de IC gewerkt, daar ligt mijn hart. Op de IC kom je alle kleuren en lagen van de samenleving tegen. Patiënten liggen daar in de meest kwetsbare momenten van hun leven, het is mooi om hen en hun familie dan tot steun te kunnen zijn.
Een tijdje geleden lag er een jonge vrouw al een maand op de IC en ze miste haar hond enorm. Honden mogen daar natuurlijk niet komen, dus hebben we haar met bed en apparatuur naar de ingang van de spoedeisende hulp gereden. Daar heeft ze haar hond kunnen knuffelen. Het is zo belangrijk dat mensen op zo’n moment moeite voor je doen, dat je als patiënt of als familie wordt gezíen. Op de IC liggen is zo zwaar dat patiënten er vaak klachten aan overhouden of zelfs PTTS. Alleen al het feit dat er naar je wordt omgekeken of dat je toch een dierbare herinnering uit die tijd hebt, kan bijdragen aan de verwerking.
Nu met corona is het belangrijk dat patiënten hun geliefden kunnen zien en horen via videobellen of dat de familie de patiënt ziet, zelfs als die diep in slaap is. Zo verpleegde ik een flinke tijd een Griekse COVID-patiënt op de IC. Ik vond het ontroerend om zijn familie uit Brabant via Facetime Grieks tegen hem te horen praten. Ik ben blij dat die techniek er is, want het is zo heftig om van elkaar gescheiden te zijn. Hij ligt er sinds maart en gaat nu opknappen. Dan denk ik: wat een mooi vak hebben wij toch, dat is écht iets om trots op te zijn. Natuurlijk overlijden er ook mensen. Ik heb op jonge leeftijd mijn moeder verloren. Verpleegkundigen hebben mij destijds zo goed opgevangen, met ook een arm om me heen. Die ervaring heeft mij mede een goede verpleegkundige gemaakt, ik heb oog voor wat er nodig is.
Ik hoop dit vak nog heel lang te doen, al zijn de onregelmatige diensten wel een dingetje, zeker als je ouder wordt. Het IC-vak wordt ook steeds technischer. Je moet echt je best doen om bij te blijven. Dat je zoiets op oudere leeftijd niet meer wil, snap ik wel. We zijn allemaal best bang om fouten te maken: continu volle focus kan niet. Ik zou graag zien dat het applaus na de coronacrisis wordt omgezet in tastbare waardering. En dan bedoel ik betere verdiensten secundaire arbeidsvoorwaarden. Verpleegkundigen hebben veel verantwoordelijkheid, daar mag best meer tegenover staan. Het vak moet beter beloond worden en werkbaar blijven tot aan je pensioen.”
Bert van Rixtel (59), verpleegkundig specialist urologie/oncologie en trainer positieve gezondheid
“Ik vind het mooi als ik een patiënt vanuit zijn of haar eigen kracht tot gezond gedrag kan verleiden”
“Vier maanden geleden ben ik naar het UMC Utrecht gekomen. Ik begeleid patiënten met nier- en blaaskanker en daarnaast wil ik aan de slag met het thema ‘positieve gezondheid’. Hiervoor werkte ik als verpleegkundig specialist oncologische urologie in het Jeroen Bosch Ziekenhuis en was ik ook al bezig met positieve gezondheid: ik deed de strategische beleidsvoering en ik gaf trainingen binnen het Jeroen Bosch en aan haar partners. Daarnaast was ik – transmuraal – consulent palliatieve zorg.
Het vak kan wel wat meer positieve gezondheid gebruiken. Dit begrip is afkomstig van de Nederlandse arts-onderzoeker Machteld Huber, die hiermee de definitie van ziekte en gezondheid heeft veranderd. Bij positieve gezondheid gaan we niet uit van de dingen die patiënten níet meer kunnen, maar van wat ze nog wél kunnen. We zien gezondheid dan als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Deze nieuwe kijk op zorg is belangrijk, nu er steeds meer chronisch zieken zijn. Hoe kunnen wij die mensen en hun naaste omgeving, ondanks de aanwezigheid van een ernstige of bedreigende ziekte, helpen het leven te leiden dat voor hen betekenisvol is?
Ik had een man met nierkanker op mijn spreekuur en zijn vrouw zat ernaast. Ze vroeg naar chemotherapie: hoe werkt dat? Ik vertellen, maar ik zag dat ze afhaakte. Er was iets anders. Toen ik ernaar vroeg, bleken het haar kleinkinderen te zijn. Die had ze al een tijd niet gezien, omdat ze dacht dat het beter was voor haar man. Die kleinkinderen kwamen wekelijks en dat was het hoogtepunt in haar leven. Ze had zichzelf in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd. Je kunt je hele leven aan een ziekte ophangen maar je bent meer dan die ziekte. Toen ze dat besef kreeg, ging ze haar kleinkinderen direct weer uitnodigen. Wat ze dus eigenlijk wilde weten, was hoe ze haar leven weer op de rails kreeg. Uit dit voorbeeld blijkt dat wat het leven zin geeft, een belangrijk uitgangspunt is voor hulpverleners om op aan te sluiten.
Wij zijn in de zorg heel goed om antwoord te geven op vragen, maar als we weten hoe we door moeten vragen, zit het antwoord in de mensen zelf. Als een patiënt vraagt wat hij moet doen, kun je zeggen dat hij van alles niet meer mag: roken, vet eten, drinken. Wat je dan vaak ziet, is recalcitrant gedrag. Het is beter om erachter te komen wat iemand drijft, wat zin geeft aan zijn of haar leven. Ik vind het mooi als ik een patiënt vanuit zijn of haar eigen kracht tot gezond gedrag kan verleiden. Een academisch ziekenhuis legt de nadruk op het medische traject van de patiënt, nu is het de kunst op zoek te gaan naar de menselijke maat daarin.”
Eline de Kok (30), verpleegkundige longafdeling en verplegingswetenschapper
“Vorig jaar mocht ik minister Hoekstra van Financiën op onze afdeling laten zien wat voor zorgverleners belangrijk is, daar ben ik best trots op”
“Ik werk als verpleegkundige op de longafdeling, ben adviseur bij V&VN en ik doe promotieonderzoek naar rebels verpleegkundig leiderschap: de REBEL-V studie. Dat is leiderschap dicht bij de patiënt en niet per se volgens de regels van het ziekenhuis. Dit betekent dat zorgprofessionals zich in het belang van de patiënt niet altijd aan de vaste structuur en processen houden. Je wil je vak zo goed mogelijk uitvoeren en soms moet je daarvoor buiten de kaders durven denken en handelen. Het grijze gebied opzoeken. De randvoorwaarden oprekken. Wat goed is voor de organisatie is niet automatisch goed voor de patiënt en goed voor het vak.
Ik zal een voorbeeld geven vanuit mijn onderzoek. Een verpleegkundige op een afdeling nefrologie heeft te maken met patiënten die soms maar een halve liter per dag mogen drinken. Omdat er alleen glazen van 200 milliliter zijn en de voedingsassistent zich strikt aan de regels houdt, krijgen die patiënten maar twee keer op een dag drinken aangeboden. De verpleegkundige ziet dat dit beter kan en gaat in gesprek met de voedingsassistent. Ze besluit uiteindelijk zelf kleinere glazen te kopen en een proef te starten naar de beleving van de patiënten en de werkwijze van de voedingsassistent. De patiënten en voedingsassistent reageren positief. Daarna gaat de verpleegkundige het gesprek aan met de leiding en de organisatie. Nu zitten er andere glazen in het assortiment, anders was dat niet gelukt.
Vorig jaar mocht ik minister Hoekstra van Financiën op onze afdeling laten zien wat voor zorgverleners belangrijk is, daar ben ik best trots op. Ik vroeg hem onder andere of hij bij zijn collega-ministers wilde toetsen of het geld dat voor de zorg bestemd is, wel op de goede plek terechtkomt. Denk bijvoorbeeld aan grote arbeidsmarktprojecten die ten goede moeten komen aan het behoud van verpleegkundigen. Dat geld gaat nu naar het project, maar het zou ook rechtstreeks aan het behoud van verpleegkundigen besteed kunnen worden. Ook ben ik er trots op dat ik onze verpleegkundigen als voorzitter van de VAR in huis mocht vertegenwoordigen.
Een mooi salaris is belangrijk, maar belangrijker zijn de juiste randvoorwaarden om je werk goed te kunnen doen. Daarom gun ik iedere verpleegkundige rebels leiderschap. Wacht niet tot de organisatie iets doet, maar toon lef en doe zelf dingen om de zorg te verbeteren. Verder wens ik alle verpleegkundigen toe dat we elkaar waarderen, elkaars talenten benutten en elkaar ondersteunen. We hebben elkaar nodig en moeten elkaar niet afkatten. Vooral niet als we als beroepsgroep meer invloed willen. Het heeft mij overigens positief verrast hoe betrokken verpleegkundigen zijn bij het bestuur in deze coronacrisis. Het UMC Utrecht zet duidelijk stappen.”
Freek Blom (24), verpleegkundige HCK en VAR-lid
“Ik ben blij dat ik de overstap heb gemaakt van de specialistische thuiszorg naar de hartkatheterisatiekamer in het ziekenhuis”
“Anderhalf jaar geleden heb ik de overstap gemaakt van de specialistische thuiszorg naar het ziekenhuis, naar de HCK – de hartkatheterisatiekamer. De thuiszorg was mooi werk. Ik deed infuustherapie, behandelde complexe wonden en verzorgde de sedatie bij palliatieve patiënten. Maar na verloop van tijd merkte ik dat ik telkens dezelfde handelingen verrichtte, dat ik altijd alleen in de auto zat. En ik miste een deel van de behandeling: als het slecht ging met patiënten, gingen ze naar het ziekenhuis en ik zag ze pas weer als het beter ging. Ik miste dat stuk en ik miste collega’s.
Daarom heb ik gesolliciteerd. Ik had een minor cardiologie en acute zorg gedaan, omdat ik het hart altijd al een interessant orgaan vond. Ik ben blij met de overstap naar de HCK. Het acute karakter maakt dit werk bijzonder. Patiënten zijn ernstig ziek. Soms is het een kwestie van leven of dood. Wanneer een ingreep lukt, is het mooie dat klachten meestal verdwijnen en wij daar als team aan hebben bijgedragen. Ook tijdens de behandeling kun je echt iets voor patiënten betekenen. De medische handelingen worden na verloop van tijd normaler omdat we die regelmatig doen, maar je kunt een gespannen patiënt of een patiënt in paniek helpen de behandeling door te komen.
Ik herinner me een mevrouw die een ICD-implantaat kreeg, een apparaat dat kan ingrijpen bij hartritmestoornissen. Voor haar was dit een stressvolle behandeling, terwijl het voor ons dagelijks werk is. Zij lag op tafel, met pijn en hyperventilerend. Ik ben naast haar gaan staan, heb haar hand vastgehouden en haar gerustgesteld. Maar ook technische handelingen op zich kunnen mij raken. In mijn beginperiode was ik diep onder de indruk van de hart-/longmachine. De eerste keer dat ik dát zag, wist ik meteen: dat wil ik ook doen. Er staat zoveel druk op zo’n handeling. Je krijgt dan écht het gevoel dat je aan de bak moet en dat je écht verschil maakt.
Ik blijf hier sowieso een tijd werken: ik wil me verder specialiseren en opleidingen volgen. Mijn positie als lid van de verpleegkundige adviesraad wil ik inhoudelijk uitbreiden. Veel collega’s lopen op het randje vanwege de werkdruk en ik wil ze graag een hart onder de riem steken. Klappen is een mooi gebaar, maar de ziekenhuizen blijven vol. We moeten het momentum gebruiken om verandering teweeg te brengen: meer collega’s, minder werkdruk. Er is nu veel aandacht voor het vak. Die moeten we benutten om onze positie te verbeteren. En laat je niet stoppen om uitdagingen op te zoeken. Die zorgen voor meer werkplezier en werkplezier zorgt uiteindelijk voor meer kwaliteit van zorg. En dáárom zijn we dit vak gaan doen.”
Marleen Wijnen (36), Teamleider Neonatale IC Unit (NICU)
“Ik ben er trots op dat ik vanuit mijn eigen team de stap heb gezet om teamleider te worden”
“De NICU is voor veel mensen onbekend. Ik had een neefje dat er terecht kwam en tijdens mijn HBO-V opleiding wist ik het al, dáár wil ik werken. De high tech-omgeving en intensieve zorg voor de allerkleinste patiënten sprak mij erg aan. Het is een mooie afdeling waar ik nu vijftien jaar werk. Ik ben ervoor verhuisd, van Enschede naar Utrecht. Voor ouders is de start niet zoals ze zich hadden voorgesteld. Geen roze wolk, maar angst en onzekerheid om hun kind te verliezen. We begeleiden ze met een heel team, soms zijn er wel vijf zorgprofessionals tegelijk bezig om een kind in leven te houden.
Als een kind veel te vroeg geboren is of intensieve zorg nodig heeft, kunnen ouders het de eerste dagen vaak niet vasthouden. Het is altijd bijzonder wanneer we hun kind dan voor het eerst bij ze op de borst kunnen leggen. Kangoeroeën noemen we dit. Voor ouders vaak een emotioneel moment, zij voelen zich voor het eerst echt vader en moeder. Er zijn uiteraard ook verdrietige momenten als kinderen overlijden. Behalve de ouders zijn wij, als zorgprofessionals, vaak de enigen die het kind goed gekend hebben. Afscheid nemen is een intiem moment en het is bijzonder om er dan voor ouders te kunnen zijn. Om ervoor te zorgen dat ze aan het afscheid zelf een positief gevoel overhouden, hoe oneerlijk en verdrietig het ook is.
Als verpleegkundige heb ik naast mijn werk aan het bed altijd extra uitdaging nodig gehad. Een jaar geleden heb ik vanuit mijn eigen team de stap gezet om teamleider te worden. Daar ben ik trots op. Dit was best een vuurdoop, omdat je een hele andere positie krijgt waarin je moet groeien. Omdat je van de werkvloer komt, weet je precies wat er speelt en waar mensen tegenaan lopen. Tegelijk moet je ze ook aansturen. Hier moet je een balans in vinden. Na een onrustige periode, met veel veranderingen op de afdeling, zitten we in een meer positieve flow. Volhouden is hierin belangrijk, de tijd nemen voor goede gesprekken, luisteren, inzicht geven en laten merken dat er ruimte is om mee te mogen denken. We moeten het samen doen.
Voorlopig zie ik mezelf in deze functie blijven. Samen met mijn collega teamleiders willen we onze mensen een optimale werkomgeving bieden en een prettige werksfeer. Ik wil dat ze gewoon bij me binnen kunnen lopen. Voor het vak hoop ik dat er veel enthousiaste verpleegkundigen bij komen. We krijgen nu erkenning als cruciaal beroep. Ik hoop dat die waardering blijft. Meer nieuwe collega’s kunnen het vak voor langere tijd aantrekkelijk maken en houden.”