“Zonder witte jas kan ik niet fotograferen”
“Zonder witte jas kan ik niet fotograferen”
In de interviewserie Dicht bij het einde staan UMC’ers Ginette Hesselmann, Bas de Vries en Jesse Gruiters samen met collega’s stil bij een ongemakkelijk onderwerp: de dood. Hoe verhouden zorgprofessionals zich in hun werk tot het levenseinde? In het zesde interview is Erik-Jan van Toll (1963) aan het woord. Hij is medisch fotograaf in het UMC Utrecht.
Je hebt een heel bijzonder beroep. Wat ook de vraag oproept: hoe ben je op deze plek terecht gekomen?
“Thuis had ik met mijn vader een doka om zelf foto’s af te drukken. En tijdens mijn middelbare school werkte ik in het weekend al in een fotozaak. Tijdens de vervulling van de dienstplicht werkte ik als hospik. Dit was een opmaat voor een opleiding verpleegkunde in Delft. Ik ben werkzaam geweest in de psychiatrie. Pas daarna kwam de fotovakschool in beeld en ben ik het vakgebied van de medisch fotografie ingerold. Je moet mij niet vragen om PR-foto’s te maken dat is echt een ander vak.”
“Wat ik in mijn beginjaren in de zorg heb geleerd aan inlevingsvermogen en omgangsvormen komt mij nog steeds goed van pas. Mijn ervaringen als verpleegkundige hebben me geholpen makkelijk contact te maken met zieke patiënten. Door goed te luisteren hoop ik dat ik iets begrijp van wat er zich in hun hoofd afspeelt.”
Hoe is het om mensen te fotograferen?
“Ik sta af en toe één op één met een patiënt in de studio om zijn of haar ontklede lichaam te fotograferen. Voor mensen is dit heel kwetsbaar en vaak ook erg confronterend. Mijn witte jas helpt ons allebei. Hoe toegankelijk en benaderbaar ik ook wil zijn, die witte jas zorgt voor een professionele afstand. En dat is ergens ook goed. Voor de patiënt schept het duidelijkheid. Het maakt zichtbaar wie ik ben en ook wat er van mij verwacht mag worden.”
“Het is nogal wat voor een patiënt om voor en na een ingreep gefotografeerd te worden. Helemaal als dit een delicaat lichaamsdeel is dat wordt vastgelegd door een onbekend iemand. Het is daarom goed dat we tegenwoordig de patiënten bij de uitnodiging voor deze foto’s, ook informeren over wat er ontkleed wordt gefotografeerd. Uiteraard is het natuurlijk niet verplicht om hieraan mee te werken.”
Je zei net dat je je probeert in te leven in de belevingswereld van de patiënt. Hoe doe je dat precies?
“Laat ik een voorbeeld geven. Een tijd geleden werd ik gevraagd om een patiënt op de IC te fotograferen die aan haar hoofd was geopereerd. Naar alle waarschijnlijkheid zou deze mevrouw later die dag overlijden. De kinderen en haar echtgenoot wilden heel graag nog een gezamenlijk portret dus ik werd gevraagd om een foto te komen maken. Ik probeer dan eerst goed te kijken naar de omgeving. In dit geval heb ik eerst de verpleging gevraagd om mevrouw iets te draaien zodat ik de foto kon maken waarin haar haardos goed te zien was. Deze vrouw had namelijk heel mooi haar. Dat zijn voor mij belangrijke details en aandachtspunten. Ik wilde graag dat haar kinderen haar zouden herinneren met dat prachtige haar.”
In jouw werk maak je ook vaak foto’s van overleden mensen. Hoe is dat om te doen?
“Toen ik hier 32 jaar geleden kwam werken had ik nog nooit een overledene gezien. Aanvankelijk was ik best bang om een overleden lichaam te moeten fotograferen. Als het even niet hoefde keek ik liever een andere kant op.”
“Inmiddels heb ik geleerd hiermee om te gaan. Het helpt me altijd te bedenken dat ik – met het grootst mogelijke respect - een ontzield lichaam fotografeer. Ik zie enkel de buitenkant. Dat wat een mens een mens maakt is er niet meer. Toch blijft het natuurlijk heel bijzonder om een overleden mens vast te leggen. De waarde van de foto zit ook dat het kan bijdragen aan het vinden van een doodsoorzaak. Voor nabestaanden kan dit van grote betekenis zijn.”
“In het kinderziekenhuis worden we ook wel eens gevraagd om een overleden pasgeborene te fotograferen. Vaak willen mensen een foto waar heel het gezin opstaat. Uit onderzoek blijkt dat deze foto’s later helend en troostend kunnen zijn.”
Kun je misschien vertellen hoe het is om op zo’n moment dan tóch je werk te doen?
“Er is zoveel verdriet in de kamer, dat went echt nooit. Het verdriet van ouders is zo invoelbaar en komt elke keer weer bij me binnen alsof het de eerste keer is.”
“Technisch doe ik op zulke momenten erg mijn best om voor deze ouders een zo mooi mogelijke foto te maken. Ik scherm me ook een beetje af voor het verdriet, anders kan ik niet goed mijn werk doen. Het liefst wil ik ook niet weten waar het kindje aan overleden is. Gelukkig is er altijd verpleging aanwezig die de ouders begeleiden tijdens het maken van deze foto.”
“Voor mij persoonlijk blijven dit de moeilijkste opdrachten. Ik ben altijd blij als ik de afgedrukte foto’s kan afgeven aan de arts die deze enkele weken later tijdens een polibezoek kan overhandigen aan de ouders.”
“In mijn werk als medisch fotograaf raak je soms betrokken bij hartverscheurende verhalen. Ooit werd ik gevraagd om overleden kinderen te fotograferen. Bij een ongeluk met het gezin hadden zij het niet gered. Hun vader overleefde het ongeluk wel en lag bij ons op de Intensive Care. De foto’s van zijn overleden kinderen waren voor hem bedoeld. Het was onvoorstelbaar verdrietig.”
“Dat zijn ervaringen die ik ’s nachts trouwens nog wel eens voorbij zie komen. Ik weet nog goed dat ik dagen later thuis op de bank naast mijn dochters zat en hen aankeek en mijn ogen niet droog kon houden.”
“Zulke ervaringen doen wat met een mens. Ik heb mezelf wel eens afgevraagd: als het vreselijke leed niet meer binnenkomt, zou ik hier dan nog wel moeten werken? Ik bedacht me toen dat als het werk me niet meer zou raken, ik beter een krantenwijk zou kunnen gaan zoeken.”
In ons voorgesprek vertelde dat je bij de obductie van overleden patiënten foto’s maakt. Wat is je rol dan precies?
“Tijdens een complexe operatie kan een patiënt helaas ook overlijden. Er kan dan obductie plaatsvinden waarbij gezocht wordt naar de oorzaak van het overlijden. Dat wordt gedaan om beter te begrijpen wat er is gebeurd en om van deze vreselijke gebeurtenis te leren. Het is mijn taak om dit proces, het lichamelijke onderzoek, stap voor stap vast te leggen op beeld.”
Wanneer is een foto goed?
“Voor mij is een foto gelukt als hij technisch ook goed is. Als de betreffende patholoog ziet wat hij wil zien. Met de huidige digitale camera’s kunnen we foto’s natuurlijk ook direct tonen.”
“De meest fascinerende foto die ik ooit heb gemaakt was in opdracht van een arts die onderzoek deed naar de draaiing in de menselijke navelstreng. In deze fase van zijn onderzoek was hij via diergeneeskunde in het bezit gekomen van een embryo van een hertentweeling. Dat werd echt een heel mooie plaat waar ik oprecht nog steeds erg trots op ben.”
“Ik moet ook denken aan een foto die ik gemaakt hebt voor een kinderpatholoog. Deze inmiddels gepensioneerde arts vertelde me dat mijn foto’s op diverse internationale congressen over de hele wereld zo enorm werden bewonderd. Dat was misschien wel het mooiste compliment dat ik me kan herinneren.”
Je bent in jouw werk als medisch fotograaf zeer dicht bij de dood. Heeft je dat anders doen kijken naar het leven?
“Waar ik liever wegkeek, is voor mij nu een overleden lichaam verre van griezelig. De dood hoort nu bij het leven. Het is natuurlijk ook een technisch vak. Een door de patholoog gevonden afwijking wil ik zo goed mogelijk vastleggen. Natuurlijk is er ook een andere kant. Het werk kan me raken. Toch denk ik tijdens het werk eerlijk gezegd nooit aan mijn eigen sterfelijkheid. We praten thuis ook niet over de dood. Daar ben ik niet graag mee bezig. Alhoewel: ik heb mijn dochters wel laatst beloofd dat ik nog wel 25 jaar bij hen blijf. Ik houd me graag aan deze belofte, want er is zoveel moois om voor te leven.”
De interviewserie Dicht bij het einde
In het eerste interview in de serie over de dood ‘Dicht bij het einde’ was met Filip de Vos (1975). Hij is internist-oncoloog en kaderarts palliatieve zorg in het UMC Utrecht. Lees De dood leert Filip veel over het leven. Daarna volgden er meerdere prachtige verhalen:
- Deel twee: oncologieverpleegkundige Leny Stokking: “Over de dood werd amper gesproken”.
- Deel drie: “Zij leven door in de handen van jonge artsen” met Ronald Bleys, hoogleraar Anatomie.
- Deel vier: “Antwoorden heb ik niet” van Tjeerd Visser, geestelijk verzorger.
- Deel vijf: “We moeten eerst en vooral mens zijn”, met oud-bestuursvoorzitter van het UMC Utrecht Margriet Schneider.