Een decaan die niet binnen de lijntjes kleurt
“We zitten boven op de golf die Open Science heet”, zegt Frank Miedema, die zich voor deze beweging in het wetenschappelijk onderzoek blijft inzetten. Na tien jaar decaan en vicevoorzitter van de raad van bestuur te zijn geweest, aanvaardt hij per 1 maart de functie van programmaleider Open Science voor de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht.
Bij zijn afscheidssymposium op 19 februari ontving Frank van de Utrechtse burgemeester Jan van Zanen een koninklijke onderscheiding en is hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De burgemeester roemde in zijn speech de (inter)nationaal toonaangevende rol op het gebied van immunologie en aidsbestrijding, als wetenschapper en als bestuurder met een consequente inzet voor een wetenschap met grotere maatschappelijke meerwaarde. In dit interview blikt Frank terug op de afgelopen tien jaar.
Als je terugkijkt, wat valt dan het meest op?
“Dat we toch veel hebben bereikt. Als je er middenin zit, en aan veel dossiers tegelijkertijd werkt, lijkt alles langzaam te gaan. Dat is soms frustrerend. Voor je gevoel krijg je weinig voor elkaar. Maar als je terugkijkt, is er best veel gelukt. Als ik letterlijk achteromkijk, zie ik bijvoorbeeld het nieuwe gebouw van het Hubrecht Instituut. Wij hebben hierin veel geïnvesteerd, veel van onze onderzoekers zitten daar en er vindt geweldig onderzoek plaats op het gebied van oncologie en regeneratieve geneeskunde. Daarnaast zijn we hier op de campus mooie samenwerkingen aangegaan, vooral op de Strategische Thema’s Utrecht Life Science en Dynamics of Youth. En met het Hubrecht Instituut en het Prinses Máxima Centrum hebben we met de UU het Science Park Utrecht op de kaart gezet.”
Ook in het UMC Utrecht is veel gebeurd. Hoe zou je de belangrijkste ontwikkelingen daarin omschrijven?
"Misschien is het wel het belangrijkste dat we ons gerealiseerd hebben dat top-patiëntenzorg onze hoofdtaak is en dat we daarvoor ook pro-actief moeten samenwerken met zorg- en welzijnspartners in de regio. Patiëntenzorg van nu én in de toekomst. Daarvoor zijn goed wetenschappelijk onderzoek en onderwijs noodzakelijk, maar zorg en gezondheid zijn het uitgangspunt. Om die reden hebben Jan Kimpen en ik indertijd JCI – een internationaal kwaliteitskeurmerk – binnengehaald; om de kwaliteit van onze zorg te verbeteren. Het kan zijn dat we op sommige punten te ver zijn doorgeschoten in de regelgeving, maar kwaliteit en veiligheid staan nu wel hoog op de agenda. Die regeldruk is een landelijke klacht en we proberen dat nu terug te dringen, met behoud van aandacht voor kwaliteit van zorg.
Vanuit datzelfde uitgangspunt – de zorg – hebben we ons onderzoek benaderd en zijn in 2009 de speerpunten gevormd om meer klinische impact te bereiken. We stelden ons de vraag hoe we onderzoek kunnen doen waar de maatschappij en patiënten maximaal profijt van hebben. Maar ook: hoe kunnen we mensen belonen en stimuleren om het juiste onderzoek te doen dat goed is voor de wetenschap én de maatschappij. Met Science in Transition zijn wij in 2013 die discussie in het land gestart. Hierin hebben we niks nieuws bedacht hoor, we hebben alleen de onderstroom goed aangevoeld. We hebben de juiste mensen bij elkaar gebracht om hierin het debat aan te jagen om veranderingen te realiseren. Die onderstroom is inmiddels bovenstroom geworden.”
Tegenwoordig horen we niet meer zoveel over Science in Transition, wel over Open Science.
“Science in Transition en Open Science zijn eigenlijk niets anders dan het juiste onderzoek op de juiste manier doen. Open acces, data delen, een open agenda voor onderzoek, het is geweldig om te zien dat nu vrijwel iedereen daar achter staat. Natuurlijk is er kritiek, nu vooral op een te snelle invoering van Open Access.
Onze manier van onderzoek doen was en is moeilijk te veranderen. Vooral voor jonge onderzoekers is het een onzekere transitie. Nog steeds krijg ik regelmatig de vraag: ’is fundamenteel onderzoek niet belangrijk meer?’ Jazeker: wel! Ik krijg ook de vraag: ’Is revalidatiegeneeskunde net zo belangrijk als de moleculaire biologie van kanker?’ Jazeker, is ook dan het antwoord. Al het onderzoek van goede kwaliteit dat bijdraagt aan betere kennis en uiteindelijk betere zorg en gezondheid, is belangrijk. Daarvoor gebruiken we nu voor de evaluatie van onderzoek en onderzoekers een brede set van indicatoren waarin publicaties en klinische en maatschappelijke impact beiden zwaar worden meegewogen. Aan die beoordelingen doen ook de externe stakeholders mee. Bij de benoeming van hoogleraren en universitaire hoofddocenten komt dat tot uiting in het zogenaamde kwalificatieportfolio, waarin de kandidaat – naast de activiteiten in onderzoek, onderwijs en kliniek – ook impact en leiderschap kan laten zien. We hebben met Science in Transition een flinke steen in de vijver gegooid, onze nek uitgestoken, en daar ben ik trots op. Als decaan kan je netjes binnen de lijntjes blijven kleuren, maar eerst moet je kijken of die lijntjes wel goed staan. Ik vond van niet. In het begin werd ik beschouwd als iemand die zijn eigen nest bevuilt. Maar ik vind niet dat we iets in stand moeten houden waarvan we allemaal weten dat het beter kan.
Internationaal gezien doet het UMC Utrecht het trouwens nog altijd heel goed. Als je het goede onderzoek doet, volgen de goede publicaties en de zorginnovaties. Voorheen waren die publicaties te veel het doel, nu is dat ‘het goede onderzoek goed doen’. We laten ons niet meer leiden door publicatielijstjes, maar door wat wijzelf en onze peers en patiënten belangrijk vinden.“
En het onderwijs? Wat heb je daarvoor betekend?
“Het onderwijs was in misère toen ik startte. Ondanks het mooie Heijmans van den Bergh- gebouw voelde men zich miskend. Er was geen beleid om door te groeien en om carrière in onderwijs te maken. Onderwijs was iets dat je erbij deed. Er werd soms letterlijk gezegd: als je niet goed presteert in onderzoek, ga dan maar onderwijs geven. Jan Willem Lammers is toen de eerste vice-decaan onderwijs geworden, opgevolgd door Berent Prakken. Met hen hebben we onderwijs op de kaart gezet. Er ligt een mooie onderwijsstrategie, deels in Utrecht Life Sciences-verband in onze Graduate School for Life Science.
Net als bij zorg en onderzoek hebben we onszelf de vraag gesteld wat we eigenlijk aan het doen zijn. Waar is de universiteit voor? Het echte doel was soms uit vizier. Het goed opleiden van studenten, dáár gaat het om. Dus daarvoor moeten medewerkers gewaardeerd worden, daarin moeten ze carrière kunnen maken. Op die verandering hebben de UU en ook wij ingezet, en ik denk dat we een eind op de goede weg zijn.”
In de afgelopen tien jaar zijn vast ook dingen mislukt?
“Ja. De grootste mislukking is de samenwerking met het AVL, het Antoni van Leeuwenhoek. Na jarenlange voorbereiding is die fusie er op het laatste moment niet gekomen. Ronduit jammer. Daarentegen is de samenwerking op hoog complexe oncologie met ziekenhuizen in de regio – het Regionaal Academisch Kankercentrum Utrecht – daarna weer wel goed gelukt.
Een van de voorbereidingen voor het samengaan met het AVL was de vorming van ons Cancer Center, de ontvlechting. Daarmee hebben we hier in huis wonden gemaakt, die littekens zitten er nog steeds. Dat realiseer ik me goed. Het resultaat sta ik achter, we hebben nu een prachtig Cancer Center, maar de manier waarop was niet goed. Daar hadden we meer tijd voor moeten nemen.”
Wat vond je de lastigste periode?
“Dat was duidelijk de tijd dat we negatief in de media kwamen. Dat begon met Zembla in november 2015. Dat was heel moeilijk. Alles was ineens onzeker. En dat terwijl we al met die kwaliteit van zorg bezig waren. Onze strategie Connecting U was net gestart. De plannen om cultuur en leiderschap in huis te verbeteren, om op een andere manier met elkaar om te gaan, lagen klaar. Hoewel we van de zaken die de media naar boven brachten niet in alle details op de hoogte waren, herkenden we de hoofdlijnen wel, we waren er mee bezig. Dat wilde niet iedereen horen. Er werd openlijk aan de raad van bestuur getwijfeld, maar de raad van toezicht had vertrouwen in ons en liet ons weten dat wij voor het soort leiderschap konden zorgen dat het UMC Utrecht nodig had, juist door vol in te zetten op de plannen die er lagen.”
Is het nog geen tijd om met pensioen te gaan?
“Nee. Voor de UU en het UMC Utrecht blijf ik me op Open Science richten. Want we zijn er nog niet. Ik ga me meer richten op het uitdragen van dit gedachtengoed, proberen de weerstand die hier en daar nog zit, te begrijpen en daar wat mee te doen in het Open Science-programma. Ik ben benieuwd hoe de andere faculteiten met Open Science omgaan, alhoewel ik het al op veel plekken in de UU zie leven.
En ik ga het iets rustiger aan doen – denk ik. Niet meer iedere dag van acht tot acht volgeboekt zijn met allerlei afspraken. Het was: veel veranderingen, dynamiek, media, complex en soms hectisch. Er was geen sprake van dat ik hier op mijn kamer met klassieke muziek op de achtergrond de boel rustig kon overdenken. En dan is het soms moeilijk de hogere doelen in het vizier te houden. Dat is de grootste uitdaging, ook voor mijn opvolger: met die dagelijkse dynamiek omgaan, zonder het zicht op de lange termijn, op het eigenlijke doel van onderzoek en onderwijs te verliezen.”
Een uitgebreid interview met Frank Miedema met als titel:
“Wij hadden verwacht dat Science in Transition als een nachtkaars uit zou gaan.”
is te lezen op
.