Minimaal vier artikelen in je proefschrift
Het is gebruikelijk dat een proefschrift minimaal vier hoofdstukken telt. Maar waarom? En is dat ook nodig? Hoogleraar kinderinfectiologie Louis Bont zet zijn mening uiteen in onderstaande blog.
“Minimaal 4 hoofdstukken met nieuwe onderzoeksgegevens”. Dit is het antwoord van de hoogleraar aan de promovendus die aan het begin van een promotietraject vraagt waaraan zijn of haar proefschrift moet voldoen. Als we bladeren door de rijen proefschriften in onze boekenkast, zien we dat vrijwel alle promovendi dit advies keurig hebben opgevolgd. Waar komt dit advies van “Minimaal 4 hoofdstukken” vandaan? Waarom geeft de hoogleraar dit advies? Waarom volgt de promovendus dit op? Wordt dit geëist door de universiteit?
“Zo doen we dat nu eenmaal.”, “Kijk maar eens naar de proefschriften van je kamergenoten“. Het is duidelijk: “Minimaal 4 hoofdstukken” is gebruikelijk bij de biomedische wetenschappen van alle Nederlandse universiteiten. Hoewel de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) inderdaad 3-5 publicaties voorstelt, heeft geen enkele universiteit hierover een eis in het promotiereglement opgenomen. Ook de KNAW stelt nergens dat een proefschrift een aantal publicaties moet bevatten (bron: Promoveren werkt, KNAW 2016). Ligt de lat niet veel te hoog? Is het wel zo gunstig dat we “Minimaal 4 hoofdstukken” vragen aan onze promovendi?
“Minimaal 4 hoofdstukken” is een te hoge eis die ongetwijfeld ten koste van kwaliteit gaat. Hierover zijn we het eens, als we onze collega’s spreken over dit onderwerp. De gevolgen van het systeem zien we continu. In de meeste proefschriften zit wel een “submitted for publication” hoofdstuk. Het is aangeboden voor publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, maar jaren later blijkt dat het nooit zo ver is gekomen. Soms is het hoofdstuk weliswaar gepubliceerd, maar blijkt het jaren later door collega’s in het veld niet te zijn opgemerkt (geen citaties). Zonde van de tijd van de promovendus en begeleiders, die hun tijd beter hadden kunnen besteden aan het belangrijkste hoofdstuk op een nog hoger niveau te tillen en daarmee echt een doorbraak te forceren. En dat is eigenlijk de kern: doorbraken in onderzoek zijn nodig om echt verder te komen.
Dat blijkt uit het proefschrift “Respiratory syncytial virus-related disease burden in young children” dat arts-onderzoeker Nienke Scheltema op 30 augustus verdedigde. Scheltema laat zien dat “Minimaal 4 hoofdstukken” niet altijd nodig is. Bij aanvang van haar promotieonderzoek besloten we gezamenlijk dat we uitsluitend op kwaliteit zouden inzetten. Alle tijd zou gaan naar de twee onderzoeksvragen die ze zich had gesteld: (1) Wat is de leeftijdsverdeling van kinderen die in de wereld sterven aan het RS virus? en (2) Wordt astma veroorzaakt door het RS virus? Geen verdere afleidingen van andere onderzoeksvragen, die overigens wel voorbij kwamen. Het heeft geleid tot onderzoeksresultaten die in twee degelijke publicaties antwoord geven op de gestelde vragen.
Zonder twijfel heeft het onderzoek ook maatschappelijke impact. Nienke Scheltema werd persoonlijk uitgenodigd om in Geneve een advies te komen geven aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en bij te dragen aan strategische beslissingen rondom de ontwikkeling van een vaccin tegen het RS virus.
Moeten we dan voortaan “Minimaal 2 hoofdstukken” adviseren aan nieuwe promovendi. Nee, dat is niet onze conclusie. Soms leent promotieonderzoek zich om te worden beschreven in 4 of zelfs meer hoofdstukken, gewoon omdat het mooie, afgebakende stukken zijn. Belangrijker is dat mogelijk een enkele doorbraak vier volledige jaren van een promovendus vraagt. Waarschijnlijk is “Minimaal 1 hoofdstuk” dus nog een betere eis. Wat zou er gebeuren met promotieonderzoeken als Nederlandse universiteiten “Minimaal 1 hoofdstuk” in het promotiereglement zouden opnemen? Beter één glas champagne dan vier flessen lambrusco. We zijn trots op Nienke Scheltema en haar dunne proefschrift.
Verder lezen?
Lees meer over kinderinfectieziekten op hetwkz.nl